'Scheldwoorden'

Wat is de betekenis van de woorden?

1. 

janjurk

2. 

pias 

3. 

loeder

4. 

plebejer

5. 

branieschopper 

6. 

farizeeër

7. 

kwezel 

8. 

lichtekooi 

9. 

flapdrol 

10. 

patjakker

11. 

snol 

12. 

jankebalk

13. 

jandoedel

14. 

kniesoor

Opdrachten Dapperstraat

Lees en/of beluister het gedicht en probeer de vragen te maken.

1. 
Versvormen 1


Wat voor een soort gedicht is dit? (Zie: versvormen)

2. 
Versvormen 2

Waar kan je hier een wending (chute) aanwijzen?

3. 
Rijm 1

Met wat voor een rijm hebben we te maken in:
r.1 tevredenen en legen en r.5 stedelijke wegen 
Zie:
RIJM

4. 
Rijm 2

Met wat voor een rijm hebben we te maken in:
r.8 langs de lucht, r.13 miezerige morgen en r. 14 Domweg Dapperstraat
Zie: RIJM

5. 
Stijlfiguren 1

Met wat voor een stijlmiddel hebben we te maken in regel 10 en 11:
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Zie: Stijlfiguren

6. 
Stijlfiguren 2

Met wat voor een stijlmiddel hebben we te maken in regel 2:
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Zie: Stijlfiguren

7. 
Interpretatie 1

In de eerste twee strofen vormen natuur en de stad een tegenstelling. Wat heeft de voorkeur van Bloem?

8. 
Interpretatie 2

Bekijk de vormgeving van de pagina met het gedicht en filmpje.
Waarom zullen de makers zoveel grijs gebruiken?

9. 
Stroming

Tot welke literaire stroming moeten we dit gedicht (van J.C. Bloem) rekenen?

10. 
Thematiek

Wat is hier het thema?

Bijwoord of voegwoord?

Bijwoorden kunnen verbindingswoorden zijn.
Als je niet weet waar je mee te maken hebt, moet je proberen een vraagzin van te maken van dat deel van de zin dat met het verbindingswoord begint.
Voorbeelden:
- Weet je wanneer het festival begint? => Wanneer begint het festival? => wanneer = bijwoord
- Dat kan pas als er toestemming is. Met 'als er toestemming is' kun je geen vraag maken.=> als =voegwoord

 

Is het gekleurde verbindingswoord bijwoord of voegwoord?

 

1. 

Terwijl de stukadoor werkt, staat zijn radio altijd aan.

2. 

Ik had gezien waar hij de telefoon verstopt had.

3. 

Laten we er mee stoppen voordat het uit de hand loopt.

4. 

Als je klaar bent met de opdracht, mag je naar buiten.

5. 

Het feest gaat niet door omdat er teveel coronabesmettingen zijn.

6. 

Mijn moeder begreep niet goed waarover ik het had.

7. 

Ik kan niet zeggen hoe laat ik morgen kom.

8. 

De leraar had gezegd dat we dit uur film zouden kijken.

9. 

Weet je wel hoe een koe een haas vangt.

10. 

Ik weet ook niet waarom zij niet komt.

Tussenletters

 

Zie CambiumNed

 

1. 

Welk woord is goed gespeld?

2. 

Welk woord is goed gespeld?

3. 

Welk woord is goed gespeld?

4. 

Welk woord is goed gespeld?

5. 

Welk woord is goed gespeld?

6. 

Welk woord is goed gespeld?

7. 

Welk woord is goed gespeld?

8. 

Welk woord is goed gespeld?

9. 

Welk woord is goed gespeld?

10. 

Welk woord is goed gespeld?

11. 

Welk woord is goed gespeld?

12. 

Welk woord is goed gespeld?

13. 

Welk woord is goed gespeld?

14. 

Welk woord is goed gespeld?

15. 

Welk woord is goed gespeld?

Spellingtest

 

1. 
Werkwoordspelling - oorlogstaal

Oekraïense guerrilla frustreer.. Russen.
Wat is de juiste spelling?

2. 
Spelling - meervouden

Wat is het juiste meervoud van penalty?

3. 
Engelse werkwoorden

Selecteer de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.
Mijn vriendin ap.. (appen) mij dagelijks.

4. 
Voltooid deelwoord of persoonsvorm?

 Betaalt hij de rekening?

5. 
Leestekens

 In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

6. 
Tekens bij letters

Wat is de juiste spelling?

7. 
Tussenletters

Wat is de juiste spelling?

8. 
Voltooid deelwoord of persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Hoe moet het werkwoord geschreven worden?
Dat gebeur.. (gebeuren) nog maar zelden.

9. 
Tussenletters

Wat is de juiste spelling?

10. 
Hoofdletters

Wat is de juiste spelling van NAVO?

Leestekens

Zie ook: CambiumNed

 

1. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

2. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

3. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

4. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

5. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

6. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

7. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

8. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

9. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

10. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden die een wederkerend voornaamwoord bij zich hebben. Sommige van deze werkwoorden zijn verplicht wederkerend, ze moeten een wederkerend voornaamwoord bij zich hebben. Denk aan: zich vertakken en zich vastklampen.

Andere werkwoorden komen zowel met als zonder wederkerend voornaamwoord voor. We noemen ze toevallig wederkerend (voorbeelden: zich verwonden en zich vermaken).

Zijn de werkwoorden in de volgende zinnen verplicht of toevallig wederkerend?

1. 

Zij amuseren zich prima tijdens hun vakantie in Spanje. 

2. 

Ik geneer me voor haar opmerkingen tijdens de les. 

3. 

De kapper scheert ook zijn baard

4. 

Hij scheert zich nu al elke dag.

5. 

Kunnen wij ons ook abonneren op een podcast die niet in de iTunes Store staat?

6. 

Tijdens die partij ontpopte zij zich als een enorme doorzetter.

7. 

De etalagepop moet nog aangekleed worden.

8. 

Ik vergis me vaker bij het maken van een staartdeling.

9. 

Hij kan zich nu weerzelf aankleden.

10. 

Zij amuseert ons geweldig tijdens haar voorstelling.

Voltooid deelwoord of persoonsvorm?

Welke werkwoordsvorm moet je gebruiken?
- pv tt = persoonsvorm in de tegenwoordige tijd  of
- VD = voltooid deelwoord en hoe moet dat werkwoord geschreven worden?

1. 

Heeft hij dat echt beloof.. (beloven).

2. 

Dat hebben wij al eerder vermoe.. (vermoeden).

3. 

Dat is daar al vaker gebeur.. (gebeuren).

4. 

Hij verafschuw.. al dat zinloze geweld (verafschuwen).

5. 

Door de inflatie worden veel prijzen verhoog.. (verhogen).

6. 

Ik heb hem niet direct herken.. (herkennen).

7. 

Hij heeft de winkel herop.. (heropenen).

8. 

Daarom verhoog.. de bakker binnenkort ook zijn prijzen (verhogen).

9. 

Ik berei.. dat gerecht wel vaker (bereiden).

10. 

Jij verbeel.. je dat je daar goed in bent (verbeelden).

Opdrachten Alpenjagerslied

Lees, bekijk en luister naar het gedicht en probeer de vragen te maken.

1. 
Welk stijlmiddel wordt hier (groen) gebruikt?


Een heer die de straat afdaalt 

een heer die de straat opklimt
twee heren die dalen en klimmen 
dat is de ene heer daalt 
en de andere heer klimt 
 
de rechtse  
de linkse de klimmende en de dalende 

2. 
Welk stijlmiddel wordt hier (groen) gebruikt?


vlak vóór de winkel
van Hinderickx en Winderickx
 
vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx van de beroemde hoedemakers 
treffen zij elkaar 
de ene heer neemt zijn hoge hoed in de rechterhand 
de andere heer neemt zijn hoge hoed in de linkerhand 

3. 
Rijm - 1

Waar hebben we mee te maken in de volgende regel:
vlak vóór de deur van de winkel?

4. 
Rijm - 2

Waar hebben we mee te maken in de volgende regels:
bloedeigen hoge hoed ?

5. 
Rijm - 3

Waar hebben we mee te maken in de volgende regels:
beroemde hoedemakers ?

6. 

Waarom maakt Van Ostaijen gebruik van deze stijlmiddelen en vormen van rijm?

7. 

Bij het Alpejagerslied gaat het Van Ostaijen vooral om:

8. 

Tot welke stroming moeten we dit gedicht rekenen?

9. 

Wat is er expressionistisch aan dit gedicht? (Meer antwoorden mogelijk)

10. 

Lees ook Sonnet van Burgerdeugd van Edgar du Perron. Wat hebben beide gedichten gemeen?

Tekens bij letters en hoofdletters

Zie ook: Woordenlijst.org en CambiumNed

 

1. 

Wat is de juiste spelling?

2. 

Wat is de juiste spelling?

3. 

Wat is de juiste spelling?

4. 

Wat is de juiste spelling?

5. 

Wat is de juiste spelling?

6. 

Wat is de juiste spelling?

7. 

Wat is de juiste spelling?

8. 

Wat is de juiste spelling?

9. 

Wat is de juiste spelling?

10. 

Wat is de juiste spelling?

11. 

Wat is de juiste spelling?

12. 

Wat is de juiste spelling?

13. 

Wat is de juiste spelling?

14. 

Wat is de juiste spelling?

15. 

Wat is de juiste spelling?

16. 

Wat is de juiste spelling?

17. 

Wat is de juiste spelling?

18. 

Wat is de juiste spelling?

19. 

Wat is de juiste spelling?

20. 

Wat is de juiste spelling?