Piet Paaltjens – De zelfmoordenaar

De zelfmoordenaar

In het diepst van het woud
– ’t Was al herfst en erg koud –
Liep een heer in zijn eentje te dwalen.
Och, zijn oog zag zo dof!
En zijn goed zat zo slof!
En hij tandknerste, als was hij aan ’t malen.

“Ha!” dus riep hij verwoed,
“’k Heb een adder gebroed,
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!”
En hij sloeg op zijn jas,
En hij trapte in een plas;
’t Spattend slik had zijn boordjes bemorst schier.

En meteen zocht zijn blik
Naar een eikentak, dik
Genoeg om zijn lichaam te torsen.
Daarna haalde hij een strop
Uit zijn zak, hing zich op,
En toen kon hij zich niet meer bemorsen.

Het werd stil in het woud
En wel tienmaal zo koud,
Want de wintertijd kwam. En intussen
Hing maar steeds aan zijn tak,
Op zijn dode gemak,
Die mijnheer, tot verbazing der mussen.

En de winter vlood heen,
Want de lente verscheen,
Om opnieuw voor de zomer te wijken.
Toen dan zwierf – ’t was erg warm –
Er een paar arm in arm
Door het woud. Maar wat stond dát te kijken!

Want, terwijl het, zo zacht
Kozend, voortliep en dacht:
Hier onder deez’ eik is ’t goed vrijen,
Kwam een laars van de man,
Die daar boven hing, van
Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijen.

“Al mijn leven! van waar
Komt die laars?” riep het paar,
En werktuigelijk keek het naar boven.
En daar zag het met schrik
Die mijnheer, eens zo dik
En nu tot een geraamte afgekloven.

Op zijn grijnzende kop
Stond zijn hoed nog rechtop,
Maar de rand was er af. Al zijn linnen
Was gerafeld en grauw.
Door een gat in zijn mouw
Blikten mieren en wurmen en spinnen.

Zijn horloge stond stil,
En één glas van zijn bril
Was kapot en het ander beslagen.
Op de rand van een zak
Van zijn vest zat een slak,
Een erg slijmrige slak, stil te knagen.

In een wip was de lust
Om te vrijen geblust
Bij het paar. Zelfs geen woord dorst het te spreken.
’t Zag van schrik zó spierwit
Als een laken, wen dit
Reeds een dag op het gras ligt te bleken.

Piet Paaltjens (1835-1894)
uit: Snikken en Grimlachjes(1852)

 

  • Beluister en/of lees het gedicht en probeer de vragen te beantwoorden.
1. 
Rijmschema

Wat is het rijmschema van de eerste zes regels?
Vul in en gebruik hoofletters A en B.

2. 
Rijm

zag zo (r.4), zat zoo (r.5) en spattend slik (r. 12)
Zijn allemaal vormen  van ... ?

3. 
Stijlmiddelen

‘In een wip was de lust
Om te vrijen geblust’ (laatste strofe)

Welk stijlmiddel gebruikt Paaltjens hier?

4. 
Interpretatie

’k Heb een adder gebroed,
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!’ (strofe 2)
Addergebroed betekent eigenlijk (nest) jonge adders, maar wordt meestal gebruikt voor 'kwaad gespuis', 'tuig' of 'zondig volk (Bijbel)'

Hoe moet je het hier interpreteren?

5. 
Literaire stroming

Tot welke literaire stroming moeten we dit gedicht rekenen?


6. 
Vluchtwegen

De belangrijkste vluchtwegen om aan de dagelijkse ellende te ontkomen waren voor de romanticus de natuur, het verleden, religie, humor en de dood.

Waardoor was Paaltjens als je dit gedicht leest het meest gefascineerd?

De studentenkamer van Piet Paaltjens

Link DBNL