Oefening 1 beeldspraak

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt:

vergelijking, metafoor, personificatie, metonymia of synesthesie?

1. 

Ik denk dat we maar vroeg onder de wol kruipen want er is niets op TV vanavond.

2. 

Na die woorden van de rector zweeg de zaal.

3. 

Toen zij zonder QR-code niet naar binnenmocht, ging ze tekeer als een mager speenvarken.

4. 

De aanvoeder maakte zijn medespelers bittere verwijten na het gelijke spel.

5. 

Sommige asielopvangcentra lijken meer kille gevangenissen.

6. 

De vrachtwagen donderde van de berg af.

7. 

Bij het afscheid sprak de afdelingsleider zoete woorden tot de vertrekkende leraar.

8. 

Het toeval wilde dat we hem daar weer tegenkwamen.

9. 

Kjeld Nuis is zo sterk als een beer.

10. 

Nu gaan controleren is volgens de burgemeester dweilen met de kraan open.