DE VOLGORDE VAN EEN NEDERLANDSE ZIN
Er zijn drie zinsstructuren in het Nederlands:
A. De normale zin
In een normale zin is de volgorde: Onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin
Voorbeelden:
- Ik wandel in het bos.
- Ik ga in het bos wandelen
- Ik ben naar huis gewandeld.
Opmerking:
In het Nederlands staan niet alle werkwoorden bij elkaar (in andere talen gebeurt dit wel).
- Inversie
Als het onderwerp volgt op de persoonsvorm spreken we van inversie Volgorde: Persoonsvorm – onderwerp – rest van de zin
Voorbeelden:
- Rij jij naar de tennisbaan?
- Vanavond luister ik naar het programma.
- Morgen wil ik naar de stad fietsen.
Onderwerp en de persoonsvorm wisselen van plaats:
– Bij vraagzinnen
– Als er een woordgroep vooraan in de zin wordt geplaatst, zoals het woord ‘morgen’ in het voorbeeld.
Oefening 1
- De bijzinstructuur
Een bijzin heeft de volgende volgorde: onderwerp – rest van de zin – alle werkwoorden
Voorbeelden:
De ‘rest’ van de zin
Als we over ‘de rest van de zin’ spreken gaat het over alle informatie die de zin verder aanvult. Denk aan bepalingen van plaats, tijd en gesteldheid/manier van doen.
In dat deel houden we meestal de volgende volgorde aan: tijd, gesteldheid/hoedanigheid en plaats.
Voorbeelden:
- Ivo gaat vanavond (tijd) met de scooter (manier van doen) naar de training (plaats).
- Ik pak eerst (tijd) een kerstkransje van tafel (plaats).
Oefening 2
De volgende filmpjes geven uitleg en tips.