NT2 – woordvolgorde

 

DE VOLGORDE VAN EEN NEDERLANDSE ZIN

Er zijn drie zinsstructuren in het Nederlands:

A. De normale zin
In een normale zin is de volgorde:  Onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin

Voorbeelden
:  

      • Ik wandel in het bos.
      • Ik ga in het bos wandelen
      • Ik ben naar huis gewandeld.

        Opmerking:

        In het Nederlands staan niet alle werkwoorden bij elkaar (in andere talen gebeurt dit wel).
      1. Inversie
        Als het onderwerp volgt op de persoonsvorm spreken we van inversie Volgorde:  Persoonsvorm – onderwerp – rest van de zin
        Voorbeelden:    
      • Rij jij naar de tennisbaan? 
      • Vanavond luister ik naar het programma.
      • Morgen wil ik naar de stad fietsen.

Onderwerp en de persoonsvorm wisselen van plaats:
–    Bij vraagzinnen
–    Als er een woordgroep vooraan in de zin wordt geplaatst, zoals het woord ‘morgen’ in het voorbeeld.

Oefening 1

      1. De bijzinstructuur
        Een bijzin heeft de volgende volgorde:  onderwerp – rest van de zin – alle werkwoorden
        Voorbeelden: 
      • Evert gaat niet mee, omdat hij nog voor zijn examen zal moeten oefenen.
      • Hij komt eerder, omdat hij de bus heeft genomen.

        In een bijzin komt het werkwoord achteraan in de zin te staan.

De ‘rest’ van de zin

Als we over ‘de rest van de zin’ spreken gaat het over alle informatie die de zin verder aanvult. Denk aan bepalingen van plaats, tijd en gesteldheid/manier van doen.
In dat deel houden we meestal de volgende volgorde aan: tijd, gesteldheid/hoedanigheid en plaats.
Voorbeelden:

      • Ivo gaat vanavond (tijd) met de scooter (manier van doen) naar de training (plaats).
      • Ik pak eerst (tijd) een kerstkransje van tafel (plaats).

Oefening 2

De volgende filmpjes geven uitleg en tips.