Oefening dialecten

1. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
vleeg

2. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
peur

3. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
huulbessem

4. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
bledder

5. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
kuierdroad 

6. 

A. Tot welk dialect behoort het woord ? B. Wat betekent het?
drijfsijssie

7. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
bolle

8. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
natnek 

9. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
ons grutje

10. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
keuje