Die, dat, deze, dit, wie en wat

Die, dat, deze, dit, wie en wat: vragend, aanwijzend of betrekkelijke voornaamwoord?

We noemen die, dat, wie en wat betrekkelijke voornaamwoorden als ze verwijzen naar een voorafgaand zinsdeel (het antecedent).
- Het meisje dat naast je woont heet Coco. Dat = betrekkelijk voornaamwoord; het meisje = antecedent
- Alles wat je me vertelt, neem ik met een korreltje zout. Wat = betrekkelijk voornaamwoord; alles = antecedent
Bij wat kan het antecedent ook een hele zin zijn.
- Hij is gisteren vijftig geworden, wat niemand wil geloven. Hij is vijftig geworden = antecedent. In dit soort zinnen is wat te vervangen door en dat.
Hij is gisteren vijftig geworden, en dat wil niemand geloven.

Als bij wie en wat het antecedent soms ontbreekt, spreken we van een ingesloten antecedent. Je kunt ze vervangen door degene die of  dat wat
- Wat hij zegt, is onzin. (wat = dat wat)

- Wie het weet, mag het zeggen. ( wie = degene die)

Als je die en dat kunt vervangen door deze en dit zijn het aanwijzende voornaamwoorden.
- Die leuke jongen woont naast ons.=> Deze leuke jongen woont naast ons. => aanwijzend voornaamwoord
- Ik vind dat een naar verhaal. Ik vind dit een naar verhaal. => aanwijzend voornaamwoord

De vragende voornaamwoorden wie en wat verwijzen nooit naar een antecedent in dezelfde zin.
- De vrouw aan wie hij het vroeg, wist het niet. Wie verwijst hier naar ‘de vrouw’= betrekkelijk voornaamwoord: de vrouw = antecedent
- Wat zal ik eens zeggen? Wie verwijst niet naar een antecedent en is vragend voornaamwoord

Wat voor een een voornaamwoord wordt in de volgende zinnen gebruikt?

1. 

Met wie ga je dat werkstuk maken?

2. 

Angela is het meisje met wie hij verkering heeft.

3. 

Die heb ik niet eerder gezien.

4. 

Door de pandemie kon het festival niet doorgaan, wat een enorme tegenvaller vonden.

5. 

Na lang zoeken vond de commissie wat ze zochten.

6. 

Wie is dat nieuwe gezicht?

7. 

Dat is mijn nieuwe buurmeisje.

8. 

Dat iets wat ik niet verwachtte.

9. 

Dat is wel het laatste wat ik wil.

10. 

Wie de eertse prijs wint, kan een jaar gratis naar Ajax

11. 

Wat vertel je me nu weer voor een onzin.

12. 

Wie gaat indeze zaak de leiding nemen.

'Scheldwoorden'

Wat is de betekenis van de woorden?

1. 

kniesoor

2. 

jankebalk

3. 

farizeeër

4. 

patjakker

5. 

flapdrol 

6. 

lichtekooi 

7. 

branieschopper 

8. 

kwezel 

9. 

jandoedel

10. 

snol 

11. 

pias 

12. 

janjurk

13. 

plebejer

14. 

loeder

Opdrachten Dapperstraat

De Dapperstraat

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.

Dit heb ik bij mijzelve overdacht,
Verregend, op een miezerige morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.


J.C. Bloem 


1. 
Versvormen 1


Wat voor een soort gedicht is dit? (Zie: versvormen)

2. 
Versvormen 2

Waar kan je hier een wending (chute) aanwijzen?

3. 
Rijm 1

Met wat voor een rijm hebben we te maken in:
r.1 tevredenen en legen en r.5 stedelijke wegen 
Zie:
RIJM

4. 
Rijm 2

Met wat voor een rijm hebben we te maken in:
r.8 langs de lucht, r.13 miezerige morgen en r. 14 Domweg Dapperstraat
Zie: RIJM

5. 
Stijlfiguren 1

Met wat voor een stijlmiddel hebben we te maken in regel 10 en 11:
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Zie: Stijlfiguren

6. 
Stijlfiguren 2

Met wat voor een stijlmiddel hebben we te maken in regel 2:
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Zie: Stijlfiguren

7. 
Interpretatie 1

In de eerste twee strofen vormen natuur en de stad een tegenstelling. Wat heeft de voorkeur van Bloem?

8. 
Interpretatie 2

Bekijk de vormgeving van de pagina met het gedicht en filmpje.
Waarom zullen de makers zoveel grijs gebruiken?

9. 
Stroming

Tot welke literaire stroming moeten we dit gedicht (van J.C. Bloem) rekenen?

10. 
Thematiek

Wat is hier het thema?

Literaire stromingen

1. 
Wat is de literaire stroming?


Galathea

minnaar: Galathea, zie de dag komt aan.

Galathea: Neen mijn lief, wil nog wat marren,
't Zijn de starren,
Neen mijn lief, wil nog wat marren, 't is de maan.

minnaar: Galathea, 't is geen maneschijn.

Galathea: Hoe, 't is nog geen één geslagen,
Wat zou 't dagen?
Hoe? 't Is nog geen één, 't en kan de dag niet zijn.

minnaar: Galathea, aanschouw de hemel wel.

Galathea: Laas! Ik zie de dagerade
't Onzer schade.
Laas! Ik zie de dageraad, de tijd is snel.

minnaar: Waarom duurt de nacht tot 't avond niet?
Vreest ze dat wij met ons beien
Zonder scheien
Blijven zouden tot dat ons de dood verried*.

Galathea: Nu, adieu, mijn troost en blijft gezond.
Wil mij nog een kusje geven,
Och mijn leven!
Jont mij nog een kusje van uw blije mond.

minnaar: Och mijn leven, kom ik 't avond weer?

Galathea: Och mijn moeder mocht het horen
En haar storen,
Och zij mocht het horen - maar komt even zeer.

minnaar: Galathea, hoe raak ik van uw hals?
Laas, de dag en wil niet lijen
't Langer vrijen,
Dank hebt van uw zachte kuskens en van als.

Bijwoord of voegwoord?

Bijwoorden kunnen verbindingswoorden zijn.
Als je niet weet waar je mee te maken hebt, moet je proberen een vraagzin van te maken van dat deel van de zin dat met het verbindingswoord begint.
Voorbeelden:
- Weet je wanneer het festival begint? => Wanneer begint het festival? => wanneer = bijwoord
- Dat kan pas als er toestemming is. Met 'als er toestemming is' kun je geen vraag maken.=> als =voegwoord

 

Is het gekleurde verbindingswoord bijwoord of voegwoord?

 

1. 

Ik weet ook niet waarom zij niet komt.

2. 

Laten we er mee stoppen voordat het uit de hand loopt.

3. 

Mijn moeder begreep niet goed waarover ik het had.

4. 

Het feest gaat niet door omdat er teveel coronabesmettingen zijn.

5. 

Ik had gezien waar hij de telefoon verstopt had.

6. 

Terwijl de stukadoor werkt, staat zijn radio altijd aan.

7. 

De leraar had gezegd dat we dit uur film zouden kijken.

8. 

Ik kan niet zeggen hoe laat ik morgen kom.

9. 

Als je klaar bent met de opdracht, mag je naar buiten.

10. 

Weet je wel hoe een koe een haas vangt.

Tussenletters

 

Zie CambiumNed

 

1. 

Welk woord is goed gespeld?

2. 

Welk woord is goed gespeld?

3. 

Welk woord is goed gespeld?

4. 

Welk woord is goed gespeld?

5. 

Welk woord is goed gespeld?

6. 

Welk woord is goed gespeld?

7. 

Welk woord is goed gespeld?

8. 

Welk woord is goed gespeld?

9. 

Welk woord is goed gespeld?

10. 

Welk woord is goed gespeld?

11. 

Welk woord is goed gespeld?

12. 

Welk woord is goed gespeld?

13. 

Welk woord is goed gespeld?

14. 

Welk woord is goed gespeld?

15. 

Welk woord is goed gespeld?

Spellingtest

 

1. 
Leestekens

 In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

2. 
Tekens bij letters

Wat is de juiste spelling?

3. 
Tussenletters

Wat is de juiste spelling?

4. 
Spelling - meervouden

Wat is het juiste meervoud van penalty?

5. 
Hoofdletters

Wat is de juiste spelling van NAVO?

6. 
Voltooid deelwoord of persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Hoe moet het werkwoord geschreven worden?
Dat gebeur.. (gebeuren) nog maar zelden.

7. 
Voltooid deelwoord of persoonsvorm?

 Betaalt hij de rekening?

8. 
Engelse werkwoorden

Selecteer de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.
Mijn vriendin ap..(appen) mij dagelijks.

9. 
Werkwoordspelling - oorlogstaal

Oekraïense guerrilla frustreer.. Russen.
Wat is de juiste spelling?

10. 
Tussenletters

Wat is de juiste spelling?

Leestekens

Zie ook: CambiumNed

 

1. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

2. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

3. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

4. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

5. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

6. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

7. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

8. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

9. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

10. 

In welke zin zijn de leestekens juist gebruikt?

Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden die een wederkerend voornaamwoord bij zich hebben. Sommige van deze werkwoorden zijn verplicht wederkerend, ze moeten een wederkerend voornaamwoord bij zich hebben. Denk aan: zich vertakken en zich vastklampen.

Andere werkwoorden komen zowel met als zonder wederkerend voornaamwoord voor. We noemen ze toevallig wederkerend (voorbeelden: zich verwonden en zich vermaken).

Zijn de werkwoorden in de volgende zinnen verplicht of toevallig wederkerend?

1. 

Zij amuseren zich prima tijdens hun vakantie in Spanje. 

2. 

Ik geneer me voor haar opmerkingen tijdens de les. 

3. 

De kapper scheert ook zijn baard

4. 

Hij scheert zich nu al elke dag.

5. 

Kunnen wij ons ook abonneren op een podcast die niet in de iTunes Store staat?

6. 

Tijdens die partij ontpopte zij zich als een enorme doorzetter.

7. 

De etalagepop moet nog aangekleed worden.

8. 

Ik vergis me vaker bij het maken van een staartdeling.

9. 

Hij kan zich nu weerzelf aankleden.

10. 

Zij amuseert ons geweldig tijdens haar voorstelling.

Voltooid deelwoord of persoonsvorm?

  1. Welke werkwoordsvorm moet je gebruiken?
    pv tt = persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en VD = voltooid deelwoord
  2. En hoe moet dat werkwoord geschreven worden?

Twee antwoorden aankruisen!

1. 

Daarom verhoog.. de bakker binnenkort ook zijn prijzen (verhogen).

2. 

Door de inflatie worden veel prijzen verhoog.. (verhogen).

3. 

Ik heb hem niet direct herken.. (herkennen).

4. 

Heeft hij dat echt beloof.. (beloven).

5. 

Hij heeft de winkel herop.. (heropenen).

6. 

Dat is daar al vaker gebeur.. (gebeuren).

7. 

Jij verbeel.. je dat je daar goed in bent (verbeelden).

8. 

Hij verafschuw.. al dat zinloze geweld (verafschuwen).

9. 

Dat hebben wij al eerder vermoe.. (vermoeden).

10. 

Ik berei.. dat gerecht wel vaker (bereiden).