Literaire genres

Literatuur kent drie hoofdgenres: proza (epiek), poëzie (lyriek) en toneel (dramatiek). Klik op de hoofdgenres voor een overzicht van de genres. Deze drie worden verder onderverdeeld in subgenres (zie DBNL).
Allerlei mengvormen zijn mogelijk (zie KULeuven).

We behandelen hier veel voorkomende subgenres proza.

Klik op het genre voor meer informatie (omschrijving genre, titels van romans en filmpjes over auteur of het werk)

1. 

genre

2. 

genre

3. 

genre

4. 

genre

5. 

genre

6. 

genre

7. 

genre

8. 

genre

9. 

genre

10. 

genre

11. 

genre

12. 

genre

13. 

genre

14. 

genre

15. 

genre

16. 

genre

17. 

genre

Versvormen

OEFENING
Welke versvorm wordt beschreven? (Zie ook versvormen)

1. 

gedicht van meestal acht regels met twee rijmklanken. De eerste, vierde en zevende regel zijn hetzelfde, evenals de tweede en achtste regel.

2. 

verhalend gedicht, sprongsgewijs verteld, vaak met een treurige inhoud.

3. 

kort gedicht met een grappige inhoud

4. 

gedicht van veertien regels bestaande uit twee strofen van vier en twee van drie regels. Na de achtste regel volgt een wending (chute).

5. 

De beginletters van de strofen vormen de naam van degene aan wie het gericht is.

6. 

Gedicht dat aan geen enkele regel (rijm, strofenbouw, metrum …) is gebonden.

7. 

een gedicht van vier versregels met twee rijmklanken

8. 

Gedicht waarin op humoristische wijze gebreken, absurditeiten of wantoestanden worden bekritiseerd (gehekeld).

9. 

een weemoedig gedicht, vaak over de schoonheid van vroeger en de ellende van het nu of een verloren of onbereikbare liefde

10. 

plaatje met een praatje, afbeelding ter verduidelijking met daarbij een korte kernachtige spreuk

Paardendingen

Spreekwoorden over paarden

OEFENING
Welke spreekwoorden en uitdrukkingen ken jij?

1. 

Man en paard noemen.

2. 

Het beste paard van stal zijn.

3. 

Het paard achter de wagen spannen.

4. 

Een gegeven paard niet in de bek kijken. 

5. 

Op het verkeerde paard wedden.

6. 

Anderhalve man en een paardenkop. 

7. 

Paarden die de haver verdienen, krijgen ze niet.

8. 

Een paardenmiddel 

9. 

Ook een raspaard poept als een karhengst. 

10. 

De prins op het witte paard

11. 

Aan een dood paard trekken.

12. 

Dat kan het paard niet trekken. 

13. 

Een goed paard maakt nog geen goede ruiter.

14. 

Een oud paard van stal halen.

15. 

Een blind paard kan er geen schade aanrichten.

16. 

Op het verkeerde paard wedden.

Dierendingen

Overal in de berichtgeving over de Partij voor de Dieren kom je dierendingen tegen (Zie: de Volkskrant van 15 september).

OEFENING
Welke spreekwoorden en uitdrukkingen ken jij?

1. 

De kat op het spek binden.

2. 

De mussen vallen van het dak.

3. 

De kwaaie pier zijn.

4. 

Een wolf in schaapskleren zijn.

5. 

Er als de kippen bij zijn. 

6. 

Reageren als door een wesp gestoken.

7. 

Oude koeien uit de sloot halen.

8. 

Door de ratten besnuffeld zijn. 

9. 

Beren op de weg zien. 

10. 

Voor de leeuwen gegooid worden. 

11. 

Geen koe zo bont of er zit wel een vlechtje aan.

12. 

Omwille van de smeer likt de kat de kandeleer. 

13. 

Wie een hond wil slaan, vindt altijd wel een stok.

14. 

Zich als een mak lammetje naar de slachtbank laten leiden.

15. 

De gebraden haan uithangen.

Neologismen 2

Oefening
Wat betekenen deze nieuwe woorden?

1. 

biogondiër

2. 

sponsstad

3. 

yogajes

4. 

baarschaamte

5. 

smombi

6. 

knuffelcontact 

7. 

bionade

8. 

smirten 

9. 

concullega

10. 

havermelkelite 

11. 

clifi

12. 

doeprikkel

13. 

frappuccino

14. 

datumduiken 

Actieve en passieve zinnen

Met actieve en passieve zinnen kun je zinnen op twee manieren structureren.

  • In actieve zinnen (bedrijvende vorm) voert het onderwerp de handeling uit en beïnvloedt direct het lijdend voorwerp.
    Voorbeeld: Ik betaal de rekening. Ik voer de handeling (betalen) uit en die handeling is gericht op het lijdend voorwerp (de rekening).
  • In passieve zinnen (lijdende vorm) ondergaat het lijdend voorwerp de actie en maak je gebruik van een vorm van het werkwoord worden. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling met door.
    Voorbeeld: De rekening wordt door mij betaald. Het lijdend voorwerp uit de actieve zin (de rekening) is onderwerp geworden en het onderwerp is bepaling met door (door mij) geworden. Bovendien is er vorm van het werkwoord worden toegevoegd.


Let op:

Als je een passieve zin actief maakt of andersom moet de tijd van het gezegde hetzelfde blijven.

Oefening
Staat de zin in de actieve of passieve  vorm?

 De meeste zinnen zijn gegenereerd door ChatGTP.

1. 

De studenten schrijven een verslag.

2. 

Het huis werd gebouwd door een aannemer.

3. 

De leraar legde de lesstof duidelijk uit.

4. 

Iemand bakt de cake in de oven.

5. 

De prijs wordt door de voorzitter uitgereikt aan de winnaar.

6. 

Door de kinderen werd een tekening gemaakt voor hun ouders.

7. 

Een bekende auteur heeft het boek geschreven.

8. 

De beslissing werd genomen door het managementteam.

9. 

De ingenieur ontwerpt een nieuwe brug.

10. 

De bomen worden gekapt door de houthakkers.

Geen of niet en ChatGTP?

Niet gebruik je om een werkwoord of een zin te ontkennen

Ik kan vanavond niet komen. (niet ontkent komen)
Twijfel
niet over je eerder genomen beslissing. (niet ontkent twijfelen over je eerder genomen beslissing)

Na geen volgt de ontkenning van een zelfstandig naamwoord.

Ik wil geen sinaasappel. (geen ontkent sinaasappel)
Ik lust geen brood. (geen ontkent brood)

Ik heb ook gekeken naar wat ChatGTP als omschrijving geeft. De chatbot geeft als omschrijvingen:
Niet" wordt gebruikt bij werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden.
"Geen" wordt gebruikt bij zelfstandige naamwoorden.

Welk woord moet je in de volgende zinnen gebruiken?

 De meeste zinnen zijn gegenereerd door ChatGTP.

1. 

Ik heb .... tijd om naar de film te gaan.

2. 

De kinderen hebben .... zin in groenten.

3. 

De kat wil .... buiten blijven.

4. 

Dat wordt nat worden, want ik heb de paraplu .... bij me.

5. 

Zij wil .... koffie meer drinken.

6. 

Er is .... melk in de koelkast.

7. 

Ik kan .... wachten om op vakantie te gaan.

8. 

Heeft hij .... hulp nodig bij zijn huiswerk?

9. 

Ze hebben .... geld om een nieuwe auto te kopen.

10. 

Hij heeft .... boeken in de tas.

Schrijvers

Welke schrijvers zien we hier?
1. 

2. 

Welke  schrijver

3. 

Internetwoorden

Hoe werkte het internet vroeger?

Ken jij de betekenis?

1. 

apenstaartgeneratie

2. 

clickbait

3. 

cybercrime

4. 

darkweb

5. 

digibeet

6. 

flashmob

7. 

hotspot

8. 

html

9. 

internettrol  

10. 

lokpuber 

11. 

lurken 

12. 

phishing

13. 

reaguurder

14. 

wraakporno

Examen Nederlands vwo 2023 eerste tijdvak

Moeilijke woorden uit het examen 2023  - 1

Wat is de betekenis?

1. 

marxistisch

2. 

globetrotter

3. 

genereren 

4. 

urbaan 

5. 

apocalyptisch

6. 

tsunami-proof

7. 

impact

8. 

innovatie

9. 

exponentieel

10. 

bevroeden

11. 

ecolodge

12. 

out-of-officebericht 

13. 

demografie

14. 

cognitief

15. 

recruiter

16. 

mausoleum 

17. 

ornament

18. 

gepersonaliseerd