Opdrachten

1. 

Wat is hier van toepassing? Zie Versvormen

2. 

Wat is het rijmschema van het gedicht?

3. 

Welk stijlmiddel herken je in de 2e strofe?

4. 

Waarom gebruikt de dichter het stijlmiddel uit de vorige vraag?

5. 

Wat is het thema van dit gedicht?

6. 

Volgens schrijvers die in het blad Forum (1932) schreven moest een kunstenaar een persoonlijkheid zijn en die problemen van zijn tijd stoer tegemoet treedt.  Zij vonden de vorm van een gedicht niet zo belangrijk. J.C. Bloem vatte de ideeënstrijd samen met de  woorden ‘de vent of de vorm'.
Wat vond Du Perron?


Bijvoeglijk naamwoord bijwoord of tussenwerpsel

Benoem het gekleurde woord.

1. 

Weet jij wat er vandaag op het programma staat?

2. 

Hallo, kan dat niet wat zachter?

3. 

Kukeleku, kukeleku al dagen word ik door dit geluid gewekt.

4. 

Goedemorgen, dat is me wel een begin van de week zeg!

5. 

Dat gebouw is wel erg lelijk

6. 

Wij zijn op zoek naar een ronde tafel.

7. 

Je moet dat niet doen!

8. 

Ze was erg zenuwachtig voor de finale.

9. 

Wat een foeilelijke blouse heb je vandaag aan.

10. 

Foei, dat doe je me niet nog een keer!

11. 

Ze was erg zenuwachtig voor de finale.

12. 

Vorig jaar was zij is de slimste van de klas.

Oefening telwoorden

Benoem het gekleurde telwoord.

1. 

Ik kon maar weinig tijd aan dat onderwerp besteden.

2. 

Ook Filips de Tweede zocht ooit een vrouw.

3. 

Onder Karel de Vijfde worden de Nederlanden één.

4. 

Onder Karel de Vijfde worden de Nederlanden één.

5. 

Met z'n tweeën is het veel gezelliger.

6. 

De hoeveelste koningin zal Amalia straks worden?

7. 

De leraar heeft de telwoorden al tig keer behandeld.

8. 

Willem de Vijfde was onze laatste stadhouder.

9. 

Het jaar nul is in het dagelijks spraakgebruik heel gebruikelijk.

10. 

In de middeleeuwen wist men nog niet veel over het het ontstaan van de aarde.

11. 

Lodewijk de Veertiende werd ook wel de Zonnekoning genoemd

Ida Gerhardt – De gestorvene


Lees en/of beluister het gedicht en probeer de vragen te beantwoorden.

Zie de pagina: Rijm en metrum

1. 

Wat is het rijmschema?

2. 

Waar lijkt het rijmschema het meest op?

3. 
Hoe vaak kom je het getal 7 tegen? Waarom zo vaak?

(twee vakjes aankruisen)

4. 
Van wat voor soort rijm is er sprake in de regels 9 en 10?

Zeven maal over de zeeën te gaan
zeven maal, om met zijn tweeën te staan.

5. 
Van wat voor soort rijm is er sprake in de regels 2 en 3:

als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die éne te groeten

6. 
En in regel 7 en 8?

Schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
Kon uit de dood ik die éne doen keren.

7. 

Wat is het thema?

8. 
De zin 'Zeven maal om de aarde te gaan'

Kom je 3 x tegen. Waarom?

9. 
'als het zou moeten op handen en voeten' (regel 2)

Waarom gebruikt de dichteres deze vergelijking?

Tegenstelling, paradox, oxymoron of woordspeling?

Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen gecombineerd om meer op te  vallen.
Een paradox is een schijbare tegenstelling en bestaat uit een combinatie van zaken die op het eerste gezicht niet kan, maar die wel degelijk mogelijk is.
Een oxymoron is een stijlfiguur waarbij twee elkaar uitsluitende begrippen worden gecombineerd tot één begrip.
Bij een woordspeling worden één of meer woorden in twee betekenissen tegelijk gebruikt om een grappig effect te bereiken.

Welk stijlmiddel wordt gebruikt?

1. 

Je moet altijd op tijd weten hoe laat het is.

2. 

Chuck Berry is de ongekroonde koning van de rock and roll.

3. 

Zij kocht daar voor goed slecht materiaal.

4. 

Iemands vrienden zijn een groter gevaar dan zijn vijanden (W.F Hermans).

5. 

Armin van Buuren woont liever vrijstaand.

6. 

Zij kocht die auto om af en toe te gaan wandelen.

7. 

Het kamerlid had op de uitslagenavond rode vlekken van opwinding op zijn gezicht

8. 

Het verschil op de 5ooo meter was enorm klein.

9. 

Ik kan alles weerstaan, behalve verleiding (Oscar Wilde).

10. 

De shorttrackers steunen elkaar door dik en dun.

11. 

Niets is geheel waar, en zelfs dát niet (Multatuli).

12. 

Die twee hebben al jaren een haat-liefdeverhouding.

betekenis leenwoorden

Woorden die van oorsprong niet Nederlands zijn en die we toch als Nederlands beschouwen, noemen we leenwoorden.

Wat is de betekenis van deze leenwoorden? 

1. 

interbellum

2. 

einzelgänger

3. 

ragout

4. 

apocalyps

5. 

platonisch

6. 

cum laude

7. 

radler

8. 

ad fundum 

9. 

ordner

10. 

schlager 

11. 

Luctor et Emergo

12. 

aubade

Leenwoorden

Woorden die van oorsprong niet Nederlands zijn en die we toch als Nederlands beschouwen, noemen we leenwoorden.

Weet jij uit welke taal de volgende woorden komen?

1. 

platonisch

2. 

ad fundum

3. 

ragout

4. 

acteur

5. 

cum laude

6. 

apocalypse

7. 

checken

8. 

schlager

9. 

gourmetten

10. 

aubade

11. 

Luctor et Emergo

12. 

einzelgänger

13. 

interbellum

14. 

sciencefiction

15. 

diner

16. 

Carpe diem

17. 

debuut

18. 

radler

19. 

hypotheeek

20. 

ober

21. 

democratie

22. 

affiche

23. 

bestseller

24. 

ordner

25. 

politiek

Dat of wat?

Moet je dat of wat gebruiken?

1. 
A. Welk woord moet je invullen?

.... je zegt, ben je zelf.

2. 
B. Wat is de woordsoort?

.... je zegt, ben je zelf.

3. 
A. Welk woord moet je invullen?

Het meisje ....  daar loopt, heb ik al vaker gezien.

4. 
B. Wat is de woordsoort?

Het meisje ....  daar loopt, heb ik al vaker gezien.

5. 
A. Welk woord moet je invullen?


.... zeg je daar?

6. 
Wat is de woordsoort?

.... zeg je daar?

7. 
A. Welk woord moet je invullen?


Is er nog iets .... ik voor je kan doen?

8. 
Wat is de woordsoort?

Is er nog iets .... ik voor je kan doen?

9. 
A. Welk woord moet je invullen?


Het museum gaat mogelijk failliet, ....een grote strop zou zijn voor voor de gemeenschap.

10. 
Wat is de woordsoort?

Het museum gaat mogelijk failliet, ....een grote strop zou zijn voor voor de gemeenschap.

11. 
A. Welk woord moet je invullen?


Het allereerste .... ik doe als ik wakker word, is een kopje thee drinken.

12. 
Wat is de woordsoort?

Het allereerste .... ik doe als ik wakker word, is een kopje thee drinken.

13. 
A. Welk woord moet je invullen?


Het boek .... ik las viel me nogal tegen.

14. 
Wat is de woordsoort?

Het boek .... ik las viel me nogal tegen.

15. 
A. Welk woord moet je invullen?


Dit is het laatste .... ik nog doe. 

16. 
Wat is de woordsoort?

Dit is het het laatste .... ik nog doe. 

17. 
A. Welk woord moet je invullen?


Tijdens het concert zal er toch .... beter gezongen moeten worden. 

18. 
Wat is de woordsoort?


Tijdens het concert zal er toch .... beter gezongen moeten worden. 

19. 
A. Welk woord moet je invullen?


.... ik nu eet, smaakt nergens naar. 

20. 
Wat is de woordsoort?

.... ik nu eet, smaakt nergens naar. 

21. 
A. Welk woord moet je invullen?


Dit is het laatste .... ik nog doe. 

22. 
Wat is de woordsoort?

Taalproblemen

Wat is juist?

1. 

CambiumNed was in 2005 nog maar een websit... .

2. 

Herman was de enig... die er wat van durfde te zeggen.

3. 

De ....jarige was heel blij met zijn booster.

4. 

Het was een heerlijk etentje maar het kostte wel  .... .

5. 

Dat puppy van vorig jaar is nu al groter .... de hond van de buren.

6. 

Ons restaurant vin.... u in het centrum van het dorp.

7. 

Als leraar zijnde kan ik dit wel waarderen.

8. 

Hij is net zo handig .... zijn vader.

9. 

Het aangebrad ... vlees kan je nog wel een tijdje bewaren.

10. 

Zonder aanzie... des persoon... werd het plein ontruimd.

11. 

Ik zie .... dat nog niet beter doen.

12. 

Voor al .... taalfouten kunt bij dat bureau terecht.

Dialecten

1. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
keuje

2. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
kuierdroad 

3. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
bledder

4. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
ons grutje

5. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
huulbessem

6. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
peur

7. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
natnek 

8. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
vleeg

9. 

A. Tot welk dialect behoort het woord? B. Wat betekent het?
bolle

10. 

A. Tot welk dialect behoort het woord ? B. Wat betekent het?
drijfsijssie