Voorzetsels staan aan het begin van een zinsdeel met een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord: Zij praten over de situatie in Europa.
Als zowel voor als na een zelfstandig naamwoord een voorzetsel staat, spreek je van een voorzetselverbinding: in aanraking met, ter beschikking van.
Welke voorzetsels moeten er ingevuld worden? (Hou de volgorde van de zin aan.)