Bepaal tijd en persoon

In welke tijd en persoon staat de zin? 

  Tijd (klik)

Persoon Enkelvoud Meervoud
Eerste persoon ik  wij (we)
Tweede persoon jij (je); u  Jullie, u 
Derde persoon Hij, zij (ze), het  zij (ze)

Twee antwoorden aankruisen!

1. 

Zij zal het morgen weer proberen.

2. 

Het cadeau komt morgen.

3. 

Zij zullen wel komen helpen.

4. 

Zouden jullie dat niet eerder gedaan hebben?

5. 

U moet daar maar eens goed over nadenken.

6. 

Hij heeft de hele avond bedorven.

7. 

Haar moeder heeft haar dat verteld.

8. 

Jullie moeten dat wel meebrengen.

9. 

Had jij dat niet eerder kunnen doen?

10. 

Wij kwamen gisteren al naar de camping