Bijvoeglijk naamwoord bijwoord of tussenwerpsel

Benoem het gekleurde woord.

1. 

Ze was erg zenuwachtig voor de finale.

2. 

Dat gebouw is wel erg lelijk

3. 

Hallo, kan dat niet wat zachter?

4. 

Je moet dat niet doen!

5. 

Kukeleku, kukeleku al dagen word ik door dit geluid gewekt.

6. 

Weet jij wat er vandaag op het programma staat?

7. 

Wij zijn op zoek naar een ronde tafel.

8. 

Vorig jaar was zij is de slimste van de klas.

9. 

Ze was erg zenuwachtig voor de finale.

10. 

Wat een foeilelijke blouse heb je vandaag aan.

11. 

Goedemorgen, dat is me wel een begin van de week zeg!

12. 

Foei, dat doe je me niet nog een keer!