Oefening beeldspraak

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt:

vergelijking, metafoor, personificatie, metonymia of synesthesie?

1. 

Ik denk dat we maar vroeg onder de wol kruipen want er is niets op TV vanavond.

2. 

Het toeval wilde dat we hem daar weer tegenkwamen.

3. 

Kjeld Nuis is zo sterk als een beer.

4. 

Na die woorden van de rector zweeg de zaal.

5. 

Sommige asielopvangcentra lijken meer kille gevangenissen.

6. 

Bij het afscheid sprak de afdelingsleider zoete woorden tot de vertrekkende leraar.

7. 

Toen zij zonder QR-code niet naar binnenmocht, ging ze tekeer als een mager speenvarken.

8. 

De aanvoeder maakte zijn medespelers bittere verwijten na het gelijke spel.

9. 

Nu gaan controleren is volgens de burgemeester dweilen met de kraan open.

10. 

De vrachtwagen donderde van de berg af.