Gezwinde grijsaard die op wakkre wieken staag De dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken Altijd vaart voor de wind, en ieder na laat kijken, Doodsvijand van de roest, die woelt bij nacht, bij dag,
Onachterhaalbre Tijd, wiens honger graag Verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken En keert en wendt en stort Staten en Koninkrijken; Voor iedereen te snel, hoe valt gij mij zo traag?
Mijn lief, sinds ik u mis, verdrijve ik met mishagen De schoorvoetige Tijd, en tob de lange dagen Met arbeid avondwaarts; uw afzijn valt te knallen.
En mijn verlangen kan de tijdgod niet bewegen. Maar ‘t schijnt verlangen daar zijn naam af heeft gekregen, Dat ik de Tijd die ik verkorten wil, verlang.
Afbeelding gegegenereerd met ChatGtp door Fred Marsman