Moeilijke woorden vmbo i t/m m

Woorden uit de basislijst schooltaalwoorden vmbo

Wat is de betekenis?

1. 

illustratie 

2. 

immigrant

3. 

individu

4. 

ingrediënt

5. 

inhouden

6. 

initiatief

7. 

inkepen

8. 

installeren

9. 

instantie 

10. 

instinct

11. 

kiem


12. 

komeet

13. 

kosmos

14. 

kwantiteit

15. 

legenda

16. 

loodrecht

17. 

lossen

18. 

massa

19. 

minnetjes

20. 

multicultureel

Examen Nederlands vwo 2022 – I

Moeilijke woorden uit het examen 2022  - I

Wat is de betekenis?

1. 

megalomaan

2. 

sculptuur


3. 

demoon 

4. 

replica

5. 

vergankelijkheid


6. 

evoceren

7. 

biënnale


8. 

dedain

9. 

evocatief

10. 

memento mori


11. 

referentiepunt

12. 

patina

13. 

pandemonium

14. 

postmodern


15. 

proleet

16. 

conceptueel

17. 

totalitair

18. 

dilettant

19. 

framing

20. 

analoog

Willem Elsschot – Het huwelijk

Lees en beluister het gedicht.
Probeer daarna de vragen te beantwoorden.

1. 
Stijlmiddelen

Elsschot gebruikt in dit gedicht een alexandrijn, een zesvoetige jambe (klik voor meer uitleg). Dat metrum zorgt voor een nogal plechtig taalgebruik waarmee hij de betrekkelijkheid van veel zaken laat zien. Welk stijlmiddel gebruikt hij daarbij? (Zie ook Cambiumned)

2. 
Rijm 1

Welk rijmschema gebruikt hij in het gehele gedicht?

3. 
Rijm 2

De woorden 'vrouw’, ‘vonken’, ‘voorhoofd’ envrat’ (stofe 1) ‘en vloekte’ (strofe 2) vormen een voorbeeld van?

4. 
Beeldspraak 1

Wat voor een vorm van beeldspraak vormen de woorden 'de nevel van de tijd"(vers 1)?

5. 
Beeldspraak 2

Vers 8 'als een stervend paard', wat voor een vorm van beeldspraak gebruikt Elsschot hier?

6. 
Interpretatie 1

Wat gebeurt er met de man in de tweede strofe?

7. 
Interpretatie 2

Waarom bedoelt Elsschot met het woord duivelsplicht in vers 7?

8. 
Interpreatie 3

Leg uit: 'tusschen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren' (vers 17 -18).

9. 
Interpretatie 4

Wat gebeurt er verhaaltechnisch na de vierde strofe?

10. 
Interpretatie 5

Lees strofe 5 en 6.
Moeten we Elsschot als een vrouwenhater zien?

Bepaling van gesteldheid

Een bepaling van gesteldheid (BvG) zegt iets over:

  • Het gezegde en het onderwerp: Mopperend liep hij weg.
    Mopperend weglopen ; hij mopperde (gezegde en onderwerp)
    Mopperend = BvG
  • Het gezegde en het lijdend voorwerp: Marjolein vindt de soep heerlijk.
    Heerlijk vinden; de soep is heerlijk (gezegde en lijdend voorwerp)
    Heerlijk = BvGDe bepaling van gesteldheid is meestal een bijvoeglijk naamwoord, een voltooid of onvoltooid deelwoord of een woordgroep met als of een voorzetsel aan het begin. 

Zie ook Onze Taal

OEFENING

Wat is een bepaling van gesteldheid in de volgende zinnen?

1. 

Na de fietstocht in de stad kwam ze vrolijk thuis.

2. 

Vanochtend ik zag haar huilend in de klas zitten.

3. 

Woedend liep de voorzitter later de zaal uit.

4. 

Mijn kamer heb ik dit keer paars geschilderd.

5. 

Ik gebruikte toen een onderbroek als zwembroek.

6. 

Altijd dat gezeur over een patatje oorlog maakt me misselijk.

7. 

De supporters lieten de trein gisteren gesloopt achter.

8. 

De klungel gebruikte de waterpomptang vaak als hamer.

9. 

De arts vond mij nogal kleinzerig tijdens het onderzoek.

10. 

Verdrietig liep Bas daarna naar zijn moeder.

Bijwoordelijke bepaling, voorzetselvoorwerp of oorzakelijk voorwerp?

  • Een bijwoordelijke bepaling zegt iets over het gezegde.
    Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: waarom, wanneer, hoelang, hoe, waarheen, waarmee etc.
    Zie ook Onze Taal
  • Bij een voorzetselvoorwerp is het voorzetels het verbindende woord tussen werkwoord en voorwerp. Het voorzetselvoorwerp kan zowel bij een naamwoordelijke als een werkwoordelijke gezegde voorkomen.
    Zie ook Onze Taal
  • Het oorzakelijk voorwerp komt voor bij een aantal naamwoordelijke gezegdes.
    Voorbeelden:
    Hij is het gezeur beu. is beu NG; het gezeur = OV ,
    De minister is het spoor bijster. is bijster = NG; het spoor = OV

    De belastingdienst is de mensen veel geld schuldig. is schuldig = NG; veel geld = OV
    (NG = naamwoordelijk gezegde; OV = oorzakelijk voorwerp)

Zie ook Onze Taal

OEFENING

Is het licht gekleurde zinsdeel  bijwoordelijk bepaling, voorzetselvoorwerp of oorzakelijk voorwerp?

1. 

De Surinaamse feestdag Keti Koti viert men jaarlijks op 1 juli

2. 

Men staat dan stil bij de afschaffing van de slavernij

3. 

De slavenhandelaren waren weinig goeds van plan.

4. 

Ik wacht op mijn vriendin bij de bushalte.

5. 

Ons huis is nog maar tweehonderd duizend euro waard.

6. 

Na het onweer ging de zon weer schijnen. 

7. 

Antony bleek 95 miljoen waard bij zijn transfer naar Manchester United.

8. 

Jij moet daarbij wel even op zijn reactie letten.

9. 

Zij vertelde de grap al voor de derde keer.

10. 

Wij zijn erg benieuwd naar de nieuwe docent wiskunde.

11. 

De broers waren elkaar snel kwijt in het gedrang bij de demonstratie.

12. 

Bij deze verschrikkelijke hitte ga ik niet naar school.

Lieke Marsman – Zomergasten

Podcast Lieke Marsman bij Zomergasten

Gezegde

Het gezegde geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet.
We kennen twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.

Werkwoordelijk gezegde

In het werkwoordelijk gezegde (wg) staan
- een persoonsvorm of
- een persoonsvorm en één of meer andere werkwoorden. 

Voorbeelden:
Ik sta hier al een tijdje. sta = wg
Ik zal hier nog wel een tijdje blijven staan kijken. zal blijven staan kijken = wg

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een naamwoord (zelfstandig of bijvoeglijk). Één van de werkwoorden is een koppelwerkwoord. Alle koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Het naamwoordelijk gezegde zegt iets over het onderwerp. Het koppelwerkwoord ‘koppelt’ een bepaalde eigenschap, functie, toestand of hoedanigheid aan het onderwerp.
De werkwoordsvormen noemen we het werkwoordelijk deel (wd) en de rest het naamwoordelijk deel (nd).

Voorbeelden:
Zijn nieuwe e-bike is geweldig. Is geweldig = NG is = WD geweldig = ND

Het festival zal fantastisch gevonden worden. zal gevonden worden = WD (worden = koppelwerkwoord) en fantastisch = ND

Oefening gezegde

Met wat voor een gezegde hebben we in de zinnen te maken?

1. 

IJsland is een vulkanisch eiland.

2. 

Het land is zo'n 20 miljoen jaar geleden ontstaan door vulkanische uitbarstingen.

3. 

IJsland wordt omringd door de Atlantische Oceaan.

4. 

In deze tijden van opwarming van de aarde verlangen sommige mensen naar een vakantie op het eiland.

5. 

De tweede hittegolf van dit jaar is een feit.

6. 

Volgens meteorologen was augustus een van de warmste maanden van deze eeuw.

7. 

Hittegolven komen steeds vaker voor in Nederland. 

8. 

Mijn vriend wil leraar worden.

9. 

Mijn hond schaamt zich niet.

10. 

Hij was gisteren hinderlijk aan het fluiten. 

11. 

Is Frenkie de Jong nog populair in Barcelona?

12. 

Zou Mathilde zoiets mogen blijven dragen?

Bijwoordelijke bepaling

Een bijwoordelijk bepaling zegt iets over het gezegde.

Je vindt bijwoordelijke bepalingen door het stellen van vragen als waarom? waar? waarmee? wanneer? waardoor? hoe? hoelang?

Bij woorden als niet, ook, nou, weer, nog en wel  kun je niet de goede vragen (waar, waarom etc.) stellen. Ze blijven over als je een zin goed ontleedt en we benoemen ze ook als bijwoordelijke bepalingen.

Een zin kan meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten. 

Voorbeeld:

Met een e-bike fiets je dat makkelijk in een uur.
met een e-bike (hoe?), makkelijk (hoe?) en in een uur (hoelang?) = bijwoordelijke bepalingen

Meer informatie zie: Onze Taal

 

Oefening bijwoordelijke bepaling

Wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in de volgende zinnen?

1. 

Na het fluitsignaal van de scheidsrechter dansten de spelers minutenlang voor de tribunes van hun supporters.

2. 

Na de Giro in 2010 en de Tour in 2015 begint de Vuelta dit jaar in Utrecht met een tijdrit.


3. 

Heb je alweer een ijsje uit de koelkast gehaald?

4. 

Dit jaar gaan we met 4 havo een week naar Barcelona.


5. 

Tijdens de uitzending van Zomergasten verklaarde dichter Lieke Marsman ook haar belangstelling voor ufo's en aliens.



Uitzending bekijken

6. 

Hordenspecialist Femke Bol pakt bij de EK in München op de 400 meter de titel.


7. 

Je moet ook bij de apen gaan kijken.


Meewerkend voorwerp

Een meewerkend voorwerp is een zinsdeel waar je de voorzetsels aan of voor voor kunt zetten. Als het voorzetsel er al voor staat, kun je het weglaten.
Voorbeeld:
Zij gaf een kusje aan hem. =>  Zij gaf hem een kusje.


Het meewerkend voorwerp is meestal iets concreets (een mens, dier of organisatie), maar kan ook een ding of iets abstracts zijn.

Voorbeeld:
Wij geven (aan) zelfredzaamheid de voorkeur.

 

Oefening
Welk zinsdeel is hier meewerkend voorwerp? Of staat er geen meewerkend voorwerp in de zin?

1. 

Iedere dag worden er hem veel vragen gesteld.

2. 

Voor de garage plaatste hij zijn nieuwe Brekr.

3. 

Pieter moet het haar nog teruggeven.

4. 

Veel leerlingen hebben een kaartje aan Marjolein gestuurd.

5. 

Die vriendschap is mij heel belangrijk.

6. 

Zijn diploma heeft Johan aan de muur gehangen.

7. 

Die laatste actie heeft aan mij veel voordeel opgeleverd.

8. 

Haar leen ik nooit meer iets.

9. 

Ons huis staat aan de rand van de nieuwe wijk.

10. 

Een hittegolf is de meeste oudere mensen een gruwel.

De wijzen

Het Nederlands kent de volgende wijzen (hier van het werkwoord nemen):

  • De onbepaalde wijs = de infinitief of het hele werkwoord: nemen
  • De aantonende wijs = geeft aan dat de handeling van het werkwoord daadwerkelijk plaatsvindt en is een term om alle werkwoordstijden (ott, vtt, enz.) mee aan te duiden:  ik neem.
  • De gebiedende wijs = drukt een bevel, aansporing of verzoek uit: neem!
  • De aanvoegende wijs = de conjunctief en vorm door een -n van de infinitief te halen: men neme
    Zie Onzetaal

Klik op afbeelding

OEFENING
In welke wijs staan de gekleurde werkwoorden?

1. 

Hij gaat dit jaar naar Zwitserland.

2. 

Ga niet liften tijdens dat warme weer!

3. 

Het ga je goed.

4. 

Wij zullen ook wat eten meenemen

5. 

Het zij zo, ik kan het niets meer aan doen.

6. 

Ga er maar eens goed voor zitten!

7. 

Ik werk alleen nog voor mijn plezier

8. 

Men neme twee appels.

9. 

Ik heb hem op de brug zien staan.

10. 

Bega geen misstap!

11. 

Zij heeft er ook één.

12. 

Leve de Koning.