Woordbenoeming


Werkwoorden

      • Hulpwerkwoorden
      • Zelfstandige werkwoorden

Lidwoorden

      • Bepaalde lidwoorden (de en het) en
      • Onbepaalde lidwoorden (een)

Zelfstandige naamwoorden

      • Infintieven als zelfstandig naamwoord
      • Eigennamen

Bijvoeglijke naamwoorden

Noemen een eigenschap van een zelfstandig naamwoord.

Telwoorden

      • Hooftelwoorden (bepaald en onbepaald)
      • Rangtelwoorden (bepaald en onbepaald)

Voorzetsels

Staan aan het begin van een zinsdeel met een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord.

Bijwoorden

Zeggen iets van:
– Een  gezegde
– Een  bijvoeglijk naamwoord
– Een  ander bijwoord 

Voegwoorden

Zijn verbindingswoorden. Ze verbinden zinnen of woorden met elkaar.

Tussenwerpsels

Zijn woorden als  bah , ach, jaja, vet, donders, top. Het zijn geen zinsdelen of zinsdeelstukken.

Voornaamwoorden

        • Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw.)
        • Bezittelijke voornaamwoorden (bezit. vnw.)
        • Wederkerende voornaamwoorden (wkd. vnw)
        • Wederkerige voornaamwoorden (wdg vnw.)
        • Aanwijzende voornaamwoorden (aanw. vnw.)
        • Vragende voornaamwoorden (vrag. vnw.)
        • Betrekkelijke voornaamwoorden (met ingesloten antecedent)
          (betrk. vnw. (+)

Zie voor theorie Cambiumned en filmpjes hieronder

    • Werkwoorden

Lidwoorden

Zelfstandig naamw.

Bijvoegl. naamwoorden

Telwoorden

Voorzetsels

Bijwoorden

Voegwoorden

Tussenwerpsels

Voornaamwoorden

pers. vnw.

bez. vnw.

wedk. vnw.

vrag. + aanw. vnw.

betrek. vnw. (+)