Oefening 2 zinsdelen Benoem het schuingedrukte zinsdeel. Selecteer het juiste antwoord. 1. Morgen moet mijn auto naar de garage. lijdend voorwerp onderwerp meewerkend voorwerp bijwoordelijke bepaling 2. Ten Hag moet nog dagelijks in de spiegel kijken. persoonsvorm onderwerp lijdend voorwerp bijwoordelijke bepaling 3. Met een automaat mag ik weer autorijden. onderwerp lijdend voorwerp meewerkend voorwerp bijwoordelijke bepaling 4. De winter is dit jaar al vroeg ingevallen. bijwoordelijke bepaling werkwoordelijk gezegde naamwoordelijk gezegde lijdend voorwerp 5. Vanavond en vannacht blijven de buien actief. bijwoordelijke bepaling werkwoordelijk gezegde onderwerp naamwoordlijk gezegde 6. Ajax verspeelde de voorsprong bij Atalanta. onderwerp bijwoordelijke bepaling lijdend voorwerp werwoordelijk ghezegde 7. Dumoulin heeft de Vuelta verlaten. onderwerp lijdend voorwerp bijwoordelijke bepaling meewerkend voorwerp 8. Hij heeft het hem nog net op tijd gegeven. onderwerp lijdend voorwerp meewerkend voorwerp bijwoordelijk bepaling 1 out of Time is Up! Time's up