Bijwoorden

Bijwoorden zeggen iets van:

– Een werkwoord: Hij fiets hard. Zij zit binnen.

– Een bijvoeglijk naamwoord: Dat is een erg leuk hondje. Dat is een goed uitgewerkt plan.

– Een ander bijwoord: Hij wandelt heel snel. Zij praat erg zacht.

Bijwoorden geven vaak een plaats (daar, nergens), tijd (nu, soms) of graad aan (heel, erg).

Vaak beginnen vragen met bijwoorden (waar, wanneer, waarom hoe enz.).

Sommige bijwoorden kunnen gesplitst worden: Daarop wacht ik niet. – Daar wacht ik niet op.

Zie ook Onze Taal


Oefening

Welke gekleurde woorden zijn bijwoorden in de volgende zinnen?

1. 

Waarom groeit daar niets?

2. 

Dat vind ik een heel erg goed voorstel.

3. 

Daar doe ik het mee.

4. 

Wanneer wordt hier iets aan gedaan?

5. 

Ook elders vond hij zijn geluk niet.

6. 

Gisteren begon het plotseling te onweren.

7. 

Politici hebben vaak een erg zwaar bestaan.

8. 

Waar heb je die ontzettend mooie foto gemaakt?

9. 

Daar gebeuren nog steeds te veel ongelukken.

10. 

Dat doet hij nu niet.