Oefening 1 zinsdelen

Beantwoord de vragen.

Selecteer het juiste antwoord.

1. 

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De jonge hond at de brokken nog weken.

2. 

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?
De minister geeft de leraren geen voorrang bij het testen.

3. 

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Tijdens de storm waaide de schoorsteen van het dak.

4. 

Wat is het naamwoordelijke gezegde in de volgende zin? 
Zij is erg ziek gewordenvan het virus.

5. 

Welk zinsdeel is hier bijwoordelijke bepaling? 
De minister geeft de leraren geen voorrang bij het testen.

6. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Het elftal zal het zonder Messi moeten doen.

7. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Van Vleuten heeft de Europese titel gewonnen.

8. 

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
De minister laat de leraren niet eerder testen.