Oefening betekenisverschillen Welk woord moet er ingevuld worden? 1. Er was daar geen mens te ...... . ontkennen verkennen bekennen None 2. Als je dat probleem wil oplossen, zal je goed moeten ...... . nadenken bedenken overdenken None 3. De dokter ...... te hulp toen hij viel. snelde rende racete None 4. Je kunt niet ...... dat hij een geweldig resultaat heeft behaald. ontkennen erkennen bekennen None 5. Kun je niks leukers .......? nadenken overdenken bedenken None 6. Er was zoveel bewijs, hij kon niet anders dan ...... . verkennen bekennen ontkennen None 7. Je kunt onmogelijk ..... dat de arme landen geholpen moeten worden tijdens de pandemie. erkennen bekennen ontkennen None 8. Hij zal nooit ...... dat hij geen gelijk had. ontkennen verkennen erkennen None 9. Zij ...... op haar brommer voorbij. snelde rende racete None 10. Voordat je antwoordt, zou ik eerst nog eens goed ..... . nadenken bedenken denken None Time's up