Het menschelijk geslacht valt als de blaadren af:
Wij worden en vergaan, — de wieg grenst aan het graf. —
Daartusschen speelt een droom een treurspel met het harte;
De smart wijkt voor de vreugd, de vreugd weer voor de smarte;
De koning klimt ten troon, de slaaf buigt voor hem neer;
De dood blaast op het spel, — en beiden zijn niet meer.