Het gezegde geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet.
We kennen twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.
Werkwoordelijk gezegde
In het werkwoordelijk gezegde (wg) staan
- een persoonsvorm of
- een persoonsvorm en één of meer andere werkwoorden.
Voorbeelden:
Ik sta hier al een tijdje. sta = wg
Ik zal hier nog wel een tijdje blijven staan kijken. zal blijven staan kijken = wg
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een naamwoord (zelfstandig of bijvoeglijk). Één van de werkwoorden is een koppelwerkwoord. Alle koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Het naamwoordelijk gezegde zegt iets over het onderwerp. Het koppelwerkwoord ‘koppelt’ een bepaalde eigenschap, functie, toestand of hoedanigheid aan het onderwerp.
De werkwoordsvormen noemen we het werkwoordelijk deel (wd) en de rest het naamwoordelijk deel (nd).
Voorbeelden:
Zijn nieuwe e-bike is geweldig. Is geweldig = NG is = WD geweldig = ND
Het festival zal fantastisch gevonden worden. zal gevonden worden = WD (worden = koppelwerkwoord) en fantastisch = ND
Oefening gezegde
Met wat voor een gezegde hebben we in de zinnen te maken?