Gezegde

Het gezegde geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet.
We kennen twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.

Werkwoordelijk gezegde

In het werkwoordelijk gezegde (wg) staan
- een persoonsvorm of
- een persoonsvorm en één of meer andere werkwoorden. 

Voorbeelden:
Ik sta hier al een tijdje. sta = wg
Ik zal hier nog wel een tijdje blijven staan kijken. zal blijven staan kijken = wg

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een naamwoord (zelfstandig of bijvoeglijk). Één van de werkwoorden is een koppelwerkwoord. Alle koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Het naamwoordelijk gezegde zegt iets over het onderwerp. Het koppelwerkwoord ‘koppelt’ een bepaalde eigenschap, functie, toestand of hoedanigheid aan het onderwerp.
De werkwoordsvormen noemen we het werkwoordelijk deel (wd) en de rest het naamwoordelijk deel (nd).

Voorbeelden:
Zijn nieuwe e-bike is geweldig. Is geweldig = NG is = WD geweldig = ND

Het festival zal fantastisch gevonden worden. zal gevonden worden = WD (worden = koppelwerkwoord) en fantastisch = ND

Oefening gezegde

Met wat voor een gezegde hebben we in de zinnen te maken?

1. 

IJsland is een vulkanisch eiland.

2. 

Het land is zo'n 20 miljoen jaar geleden ontstaan door vulkanische uitbarstingen.

3. 

IJsland wordt omringd door de Atlantische Oceaan.

4. 

In deze tijden van opwarming van de aarde verlangen sommige mensen naar een vakantie op het eiland.

5. 

De tweede hittegolf van dit jaar is een feit.

6. 

Volgens meteorologen was augustus een van de warmste maanden van deze eeuw.

7. 

Hittegolven komen steeds vaker voor in Nederland. 

8. 

Mijn vriend wil leraar worden.

9. 

Mijn hond schaamt zich niet.

10. 

Hij was gisteren hinderlijk aan het fluiten. 

11. 

Is Frenkie de Jong nog populair in Barcelona?

12. 

Zou Mathilde zoiets mogen blijven dragen?