Bepaal tijd en persoon In welke tijd en persoon staat de zin? Tijd (klik) Persoon Enkelvoud Meervoud Eerste persoon ik wij (we) Tweede persoon jij (je); u Jullie, u Derde persoon Hij, zij (ze), het zij (ze) 1. Tijd 1? Hij heeft de hele avond bedorven. ott vtt ovt vvt 2. Persoon 1? Hij heeft de hele avond bedorven. 1e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud 3e persoon enkelvoud None 3. Tijd 2? Het cadeau komt morgen. ott vtt ovt vvt 4. Persoon 2? Het cadeau komt morgen. 1e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud 3e persoon enkelvoud None 5. Tijd 3? Wij kwamen gisteren al naar de camping. ott vtt ovt vvt 6. Persoon 3? Wij kwamen gisteren al naar de camping. 1e persoon meervoud 2e persoon meervoud 3e persoon meervoud None 7. Tijd 4? Zij zal het morgen weer proberen. ott ovt ottt ovtt 8. Persoon 4? Zij zal het morgen weer proberen. 1e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud 3e persoon enkelvoud None 9. Tijd 5? Jullie moeten dat wel meebrengen. ott vtt ovt ottt 10. Persoon 5? Jullie moeten dat wel meebrengen. 1e persoon meervoud 2e persoon meervoud 3e persoon meervoud None 11. Tijd 6? Had jij dat niet eerder kunnen doen? ottt vtt ovt vvt 12. Persoon 6? Had jij dat niet eerder kunnen doen? 1e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud 3e persoon enkelvoud None 13. Tijd 7? Zij zullen wel komen helpen. ott vtt ovt ottt 14. Persoon 7? Zij zullen wel komen helpen. 1e persoon meervoud 2e persoon meervoud 3e persoon meervoud None 15. Tijd 8? Zouden jullie dat niet eerder gedaan hebben? ott ovt ottt vvtt 16. Persoon 8? Zouden jullie dat niet eerder gedaan hebben? 1e persoon meervoud 2e persoon meervoud 3e persoon meervoud None 17. Tijd 9? Haar moeder heeft haar dat verteld. ott vtt ovt vvt 18. Persoon 9? Haar moeder heeft haar dat verteld. 1e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud 3e persoon enkelvoud None 19. Tijd 10? U moet daar maar eens goed over nadenken. ott vtt ovt ottt 20. Persoon 10? U moet daar maar eens goed over nadenken. 1e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud 3e persoon enkelvoud None